boelen
Uiterlijk
- boe·len
[A] de boelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boel
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boelen |
boelde |
geboeld |
zwak -d | volledig |
[B] boelen
- (verouderd) boeleren, seksueel onethisch gedrag vertonen; in overspel leven
- (Suriname) (spreektaal) (pejoratief) homoseksuele (anale) seks bedrijven, homoseksuele handelingen plegen (door een man). [1]
- inergatief (Suriname) (spreektaal) (pejoratief) homoseksueel zijn
- ▸ ‘Ow, wat leuk’, zei ze, en toen boog zij zich naar me toe en zei fluisterend: ‘maar pas op, hij boelt; hij heeft het zelf aan een paar leerlingen gezegd.’[2]
- Het woord boelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boelen" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Jan van Donselaar“Woordenboek van het Surinaams-Nederlands” (1989), Dick Coutinho, Muiderberg, p. 80
- ↑
Weblink bron
Parbode“Boeler” (1 augustus 2013) op https://www.parbode.com - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Spreektaal in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 37 %
- Prevalentie Vlaanderen 44 %