boegseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boeg·seert
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
boegseren

boegseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boegseren
    • Jij boegseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boegseren
    • Hij boegseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van boegseren
    • Boegseert! 
    • U krijgt er op een gegeven ogenblik genoeg van en boegseert de tentenmaker het huis uit. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen