bluf af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bluf af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbluffen

bluf af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbluffen
    • Ik bluf af. 
  2. gebiedende wijs van afbluffen
    • Bluf af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbluffen
    • Bluf je af? 


Gangbaarheid