bleiten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blei·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bleiten
bleitte
gebleit
zwak -t volledig

Werkwoord

bleiten

  1. inergatief janken, jammeren, wenen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. bleiten, Vlaams-Nederlands woordenboek, P. Bakema, 2004


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • blei·ten

Werkwoord

bleiten

  1. eerste persoon meervoud aantonende wijs verleden tijd van bleien
  2. derde persoon meervoud aantonende wijs verleden tijd van bleien
  3. eerste persoon meervoud aanvoegende wijs II verleden tijd van bleien
  4. derde persoon meervoud aanvoegende wijs II verleden tijd van bleien