bittertafel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bit·ter·ta·fel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bittertafel bittertafels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bittertafelv / m

  1. tafel waaraan men onder het genot van een drankje een luchtig gesprek voert
     Sa Bintje, zet de bittertafel eens op. Lust het negertje ook een glaasje kwak?[2]
     De professionals Gerlach Cerfontaine en Pieter Broertjes kwamen tactisch halverwege de plechtigheid binnen en waren derhalve als eersten aan de bittertafel. Juist op tijd om Joost Zwagerman op luide toon te horen zeggen: “De Volkskrant duikt met zijn restyling zelfs ruim onder Het Parool.”[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen