binnenstedelijk

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·ste·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen binnenstedelijk binnenstedelijker binnenstedelijkst
verbogen binnenstedelijke binnenstedelijkere binnenstedelijkste
partitief binnenstedelijks binnenstedelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

binnenstedelijk

  1. binnen in een stad
     "Geen sprake van dat we de polder gaan volbouwen, zoals we in het verleden met Vinexlocaties hebben gedaan", zegt Ton de Gans, wethouder Ruimtelijke Ordening van gemeente Zoeterwoude. "We hebben breed met elkaar in de regio afgesproken dat we van de mooie open landschappen in het Groene Hart afblijven en dat we vooral binnenstedelijk en binnendorps willen bouwen."[1]
     De concentraties nemen buiten de luchthaven snel af: op vijftien kilometer afstand is nog circa 20 procent van alle ultrafijnstof afkomstig van het vliegverkeer. Volgens een rapport van het RIVM is dat vergelijkbaar met de hoeveelheid ultrafijnstof die het wegverkeer in binnenstedelijk gebied produceert.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Gemeenten verontwaardigd over uitspraken Ollongren meer bouwen” (Dinsdag 30 januari 2018, 20:02), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2023 Weblink bron “Veel ultrafijnstof op en rond Schiphol” (Vrijdag 25 september 2015, 08:58), NOS