bifocaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·fo·caal
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met twee brandpunten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1949 [1]
  • afgeleid van focus met het voorvoegsel bi- en met het achtervoegsel -aal [2]
stellend
onverbogen bifocaal
verbogen bifocale
partitief bifocaals

Bijvoeglijk naamwoord

bifocaal

  1. in het bezit van twee brandpunten
Vertalingen

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen