bevelhebberschap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·vel·heb·ber·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bevelhebberschap bevelhebberschappen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bevelhebberschapo

  1. positie van hoogste commandant over een groep of gebied
     De Britse premier riep de Verenigde Staten op Europa niet te laten vallen, maar in tegendeel samen te werken. Hij bepleitte een partnerschap „gebaseerd op overtuigingskracht, en niet op bevelhebberschap”.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 september 2022 Weblink bron
    ht
    “Blair blijft oorlog in Irak verdedigen” (18/07/2003), De Standaard