bespoediging
Uiterlijk
- be·spoe·di·ging
- afleiding van Naamwoord van handeling bespoedigen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bespoediging | bespoedigingen |
verkleinwoord |
de bespoediging v
- het iets sneller doen gaan
- ▸ Evenmin heeft hij de mogelijke gevolgen daarvan - versneld verlies van bewustzijn en bespoediging van het overlijden - gemeld. Hij heeft daar ook niet over gerept tegen de echtgenote van de patiënt na het geven van de middelen.[2]
- Het woord bespoediging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Huisarts heeft niets goed gedaan'” (Dinsdag 31 maart 2015, 19:10), NOS