besomming

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·som·ming
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van som met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord besomming besommingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de besommingv

  1. (visserij) de opbrengst van een visreis of die van het totaal der opbrengsten van een visseizoen of teelt
Vertalingen

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen