beluik
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·luik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beluik | beluiken |
verkleinwoord | beluikje | beluikjes |
Zelfstandig naamwoord
het beluik o
- omsloten ruimte
- complex kleine woningen gelegen rond een binnenterrein
- Het meest beruchte beluik van Gent is de Bataviawijk. Honderd bij dertig meter groot, ligt het binnen het huizenblok omgeven door de huidige Sint-Hubertusstraat, de Rozier en de Jozef Plateaustraat. Drie kleine doorgangen geven toegang tot 117 woningen, verdeeld over vier smalle straatjes. De huisjes meten vier bij vijf meter en bieden elk onderdak aan ongeveer vijf personen. [3]
- klein vertrek
- Hij ging het laddertje op naar het beluik waar de meid sliep en vond de deur open. [4]
- gebied
- Een deel van die hekkens was gewoonlijk voorbehouden aan de eigenaar van de roterij, die haast altijd zelf vlasbaas was, en de overige waren aan huurders toegewezen. Elk kreeg zijn plaats aangeduid die dan voor heel 't seizoen zijn gebied zou blijven, en reeds vóór 't begin van 't roten stond ieders beluik met paaltjes uitgesteken, zowel in de meers als langs de oever. [5]
- Dewijl hij op St-Baefsstede niets te verrichten had, en zijn dienst hem integendeel verplichtte binnen het beluik der stad te blijven, was hij wel klaarblijkend dien nacht met vrijen wil buiten den Rooden Toren gegaan, en dit kon volgens het algemeen gevoelen slechts geschied zijn op uitdaging, om eenen twist met de dagge te beslissen. [6]
- gebouw, complex
- Dit nieuw voorstel werd niet in aanmerking genomen, en op 16 juni 1855 keurde de gemeenteraad de plannen en het bestek goed voor het bouwen van zeven ziekenzalen in het beluik van het oude hospitaal. [7]
- complex kleine woningen gelegen rond een binnenterrein
Synoniemen
- [1.1] hofje
Afgeleide begrippen
- [1] vilbeluik
Gangbaarheid
- Het woord beluik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beluik" herkend door:
15 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[8] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ beluik op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Danniau, F.Batavia (19 augustus 2010) op website: ugentmemorie.be; geraadpleegd 2018-01-24
- ↑ de Pillecyn, FVerzameld Werk 3 (1959) De Clauwaert, Leuven; p. 176; geraadpleegd 2018-01-24
- ↑ Hugelier, J."Leie en leven in mijn vlastijd" in: Biekorf. jrg. 65 nr. 12 (december 1964) G. Barbiaux, Brugge; p. 394; geraadpleegd 2018-01-24
- ↑ Conscience, H.Volledige werken 38. Jacob van Artevelde. (1912) J. Lebègue & C., Brussel; p. 486; geraadpleegd 2018-01-24
- ↑ Smets, J."Het Sint-Janshospitaal te Brugge. Plannen voor afbraak ca. 1850" in: Biekorf. jrg. 67 nr. 9/10 (september/oktober 1966) E. Vercruysse en Zoon, St.-Andries; p. 268; geraadpleegd 2018-01-24
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 15 %
- Prevalentie Vlaanderen 69 %