beleggingsclub

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·leg·gings·club
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beleggingsclub beleggingsclubs
verkleinwoord beleggingsclubje beleggingsclubjes

Zelfstandig naamwoord

de beleggingsclubv / m

  1. groep mensen die samen beleggingen doet
     Voor beleggingsclub NIJBEL uit Nijkerk was de uitslag van het referendum een harde klap. Een klap die voorzitter Wim Eggenkamp niet zag aankomen. "Dan word je vrijdag wakker en denk je: shit."[1]
     En daar blijft het niet bij. In april dit jaar ontstaat er ophef rond een omstreden privébeleggingsclub van KPMG-partners, waaronder de nu opgestapte Jurgen van Breukelen. Deze beleggingsclub lag jarenlang overhoop met de gemeente Blaricum over de verkoop van het gemeentehuis.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2023 Weblink bron
    Daniël Heeringa
    “Wat betekent de brexit voor onze economie?” (Vrijdag 1 juli 2016, 16:08), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2023 Weblink bron “KPMG-topman treedt af na misstanden” (Maandag 12 mei 2014, 14:58), NOS