beits

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beits
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beits beitsen
verkleinwoord beitsje beitsjes

Zelfstandig naamwoord

de beitsm

  1. een houtbeschermingsproduct dat gedeeltelijk in het hout doordringt (verf blijft buiten het hout)
    • Beits kan op verschillende manieren opgebracht worden: met de kwast, de verfspuit, een spons, een doek, enz. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beitsen

beits

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beitsen
    • Ik beits. 
  2. gebiedende wijs van beitsen
    • Beits! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beitsen
    • Beits je? 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen