beieren
Uiterlijk
- bei·e·ren
- In de betekenis van ‘luiden’ voor het eerst aangetroffen in 1373 [1]
- klanknabootsing van het luiden van klokken [2]
beieren [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beieren |
beierde |
gebeierd |
zwak -d | volledig |
- luid luiden van een of meer klokken
- Toen begonnen de klokken van de Gedächtniskirche te beieren. „Gaan die altijd zo hard?, vroeg ik die vrouw. Ja, dat was zo, want er begon een dienst. Daar ben ik toen naartoe gegaan.” De vrachtwagen miste hem daardoor. [4]
- Het woord beieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beieren" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "beieren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beieren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Frank Vermeulen 20 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be