Naar inhoud springen

balen

Uit WikiWoordenboek
  • ba·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
balen
baalde
gebaald
zwak -d volledig
  • In de betekenis van ‘walgen’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
  • Ontstaan uit Er balen tabak van hebben: er meer dan genoeg van hebben [2]. De oorsprong van het werkwoord ligt dus in het meervoud balen.

balen

  1. inergatief gevoelens van groot ongenoegen koesteren
    • Hij baalde enorm toen hij dat hoorde. 
     Ik baalde ervan dat de pas nog zo ver weg lag, maar voelde tegelijkertijd ook opluchting toen ik in de verte drie gekleurde stipjes zag.[3]
  • het is flink balen
het is uiterst vervelend

de balenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord baal
    • Balen hooi. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


vervoeging van
balar

balen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van balar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van balar