bakfietsouder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bak·fiets·ou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bakfietsouder bakfietsouders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bakfietsouderm

  1. vader of moeder die hun kinderen met een bakfiets vervoeren
     De Luizenmoeder. Heel knap om in dit genre, de comedy, nog zo onderscheidend en origineel te zijn. Zeldzaam knap gemaakte spiegel voor de zogenaamde yuppen, de bakfietsouders[1]
     Vanochtend werd ik voor de zoveelste keer bijna door een bakfietsouder omver gereden, terwijl ik met mijn zoontje het zebrapad trachtte over te steken. Toen ik er wat van zei, volgde educatief de middelvinger. Fietsen is goed voor het milieu, maar het asociale fietsgedrag van velen zorgt voor een steeds onvriendelijker leefklimaat in de stad.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 29 april 2023 Weblink bron
    Gudo Tienhooven
    “De meedogenloze lachspiegel van Juf Ank” (21-06-2018), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 29 april 2023 Weblink bron “Opinie: ‘Het asociale fietsgedrag van velen zorgt voor een steeds onvriendelijker leefklimaat in de stad’” (13 juni 2022), Het Parool