bacon
Uiterlijk
- ba·con
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bacon | - |
verkleinwoord | - | - |
- (voeding) licht gezouten en gerookt mager spek (met vlees eraan)
- In Engeland eet meen bacon and eggs voor het ontbijt.
- ▸ Na mijn gesprekje met John had ik steeds aan bacon moeten denken. Toen de lange kamerheer me mee de keuken uit nam, had ik het gevoel alsof me een lekker hapje uit de hand was gegrist. 'Meneer?'zei ik. Ík heb sinds vanochtend niets meer gegeten. Hij keek me geërgerd aan. 'We hebben het middageten al gehad. Misschien kun je vanavond nog wat mee-eten.'[4]
- Het woord bacon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bacon" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bacon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bacon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be