autopsie
Uiterlijk
- au·top·sie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lijkschouwing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autopsie | autopsies autopsieën |
verkleinwoord | autopsietje | autopsietjes |
de autopsie v
- een lijkschouwing
- ▸ Pas nadat de autopsie had uitgewezen wanneer Quick ongeveer was gestorven, en er was vastgesteld dat ze in haar bloed tienmaal zoveel pijnstillers had als haar waren voorgeschreven, én de lijkschouwer had vernomen dat ze kanker had, werd de verdenking op mij opgeheven en haar overlijden aangemerkt als dood door ongeval.[2]
- Het woord autopsie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "autopsie" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "autopsie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jessie Burton (vert. Marja Borg)“De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024574704
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be