aspergesteker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·per·ge·ste·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aspergesteker aspergestekers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aspergestekerm

  1. (beroep) iemand die asperges oogst
     Om te beginnen met de de grootste groep: arbeidsmigranten. Daarvan zijn er naar schatting meer dan 750.000 aan het werk in Nederland. Het overgrote deel komt uit Oost- en Midden-Europa en werkt bijvoorbeeld als aspergesteker of in een slachthuis. En ze wonen vaak onder slechte omstandigheden, in woningen geregeld door de werkgevers. ChristenUnie schrijft bijvoorbeeld over "arbeidsmigranten die in stapelbedden op een Nederlands industrieterrein wonen".[2]
     "De Boer moet zelf maar asperges gaan steken voor 6 euro per uur", schrijft iemand. Een ander maakt zich al zorgen over de ontwikkeling van een automatische aspergesteker.[3]
     Snelheid, kracht, vaardigheid en een beetje geluk, de beste aspergesteker van Nederland heeft het allemaal. Wie zich die titel mag aanmeten wordt vanmiddag bepaald in Blaricum, tijdens het allereerste NK aspergesteken.[4]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 24 februari 2023 Weblink bron
    Guus Dietvorst
    “Haagse plannen: asielstop, asielsteden en arbeidsmigrantenquotum” (Vrijdag 12 maart 2021, 08:24), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 24 februari 2023 Weblink bron “'Ga zelf asperges steken voor 6 euro per uur'” (Woensdag 24 juni 2015, 12:23), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 24 februari 2023 Weblink bron “Kom vooral niet kijken bij het NK asperge steken” (Zaterdag 28 mei 2016, 11:01), NOS