apicaal
Uiterlijk
- api·caal
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | apicaal | apicaler | apicaalst |
verbogen | apicale | apicalere | apicaalste |
partitief | apicaals | apicalers | - |
apicaal
- de punt, de kop, de kruin betreffende
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | apicaal | apicalen |
verkleinwoord |
- (taalkunde) een foon (spraakgeluid) geproduceerd door de luchtstroom in de mond te belemmeren met het puntje van de tong
- [2] laminaal
- Het woord apicaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "apicaal" herkend door:
22 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ apicaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be