amoureus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amou·reus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verliefd’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • afgeleid van het Franse amoureux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen amoureus amoureuzer amoureust
verbogen amoureuze amoureuzere amoureuste
partitief amoureus amoureuzers -

Bijvoeglijk naamwoord

amoureus

  1. vol met liefde
    • Hij koesterde amoureuze gevoelens voor de barvrouw. 
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen