allergrootst
Uiterlijk
- al·ler·grootst
- intensiverende samenstelling van aller "genitief van het onbepaald voornaamwoord al" en grootst "overtreffende trap van het bijvoeglijk naamwoord groot" [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | allergrootst | ||
verbogen | allergrootste |
allergrootst
- zo heel erg groot dat het nog groter niet denkbaar is
- ▸ Nog een lijn die refereerde aan haar allergrootste verdriet kon te veel van het trieste zijn.[2]
- overgroot, reuzegroot, supergroot
- Het woord allergrootst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "allergrootst" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be