afstanddoening
Uiterlijk
- Geluid: afstanddoening (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑfstɑnˌdunɪŋ / (4 lettergrepen)
- af·stand·doe·ning
- afgeleid van afstand doen ww met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afstanddoening | afstanddoeningen |
verkleinwoord | - | - |
de afstanddoening v
- handeling waaruit blijkt dat je niet langer aanspraak maakt op iets dat je toebehoorde of toekwam
- ▸ Ik vermoed dat hij nog steeds ontiegelijk verbitterd is over het feit dat zowel zijn vader als zijn moeder, toen hij heel erg jong was, stierf. In zijn ogen lieten ze hem volledig in de steek. Een terugtrekking in de dood was dat. Alsof het om een onverantwoordelijke daad ging, waarbij de ouders vrijwillig hun kind aan een ongewisse toekomst zouden afstaan. Ja, een afstanddoening aan de boze geest van morgen![1]
- ▸ Tenslotte is er rust in mij gekomen. Ik heb helder in mijzelf leren zien. Van mij wordt in dit leven een volkomen afstanddoening gevraagd. Ik moet afstand doen van alle rechten welke ik zou kunnen laten gelden, en dit zonder enig vertoon, zonder enige glorie van martelaarschap.[2]
- Het woord afstanddoening staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Kopzorg. Het verhaal van vader en zoon.” (1988), Agathon, Houten, ISBN 9026951469, p. 18
- ↑ Weblink bron Johan Brouwer“Philips Willem. De Spaanse prins van Oranje.”, 9de druk (1953), Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, p. 280 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren