afspitten

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spit·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afspitten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspitten
spitte af
afgespit
zwak -t volledig
  1. met een schop afgraven
     De analyse van de bodemmonsters wordt vrijdag verwacht. Aan de hand van de resultaten wordt vervolgens een besluit over de sanering genomen. De aanpak kan variëren van enkele plaatstelijke afgravingen tot de hele Dannenberg afspitten.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Opnieuw bodemmonsters Dannenberg” (04-07-2012), Tubantia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be