afrennen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ren·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afrennen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afrennen
rende af
afgerend
zwak -d volledig
  1. rennend naderen
     Op beelden van het incident is te zien hoe de beveiligers van Erdogan op een groep demonstranten - die leuzen tegen de president scanderen - afrennen en die aanvallen.[2]
     Twee wilde zwijnen hebben in het Duitse stadje Heide verschillende mensen aangevallen. Op beveiligingsbeelden is te zien hoe de zwijnen op mensen in een winkel afrennen en proberen te bijten.[3]
  2. rennend dalen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Maarten van Ast
    “'Beveiligers Erdogan niet welkom in Duitsland tijdens G20-top'” (26-06-2017), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Duits dorpje geteisterd door wilde zwijnen” (21 okt. 2017), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be