NOS-journaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

logo NOS-journaal
Uitspraak
Woordafbreking
  • NOS-jour·naal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord NOS-journaal NOS-journalen
NOS-journaals
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het NOS-journaalo

  1. (media) overkoepelende benaming van de nieuwsuitzendingen van de NOS op radio en televisie
    • De cabaretier snijdt de zaak opnieuw aan omdat het NOS-Journaal afgelopen week bekendmaakte voortaan over ’witte’ in plaats van ’blanke’ mensen te spreken. „Ik moest deze week zo lachen om die politiek correcte hoofdredacteur van het NOS-Journaal”, stelt Van ’t Hek.[1] 
    • Zowel bij Het NOS-Journaal, Studio Sport als Het weer (RTL4 en SBS 6) bevinden zich verslaggevers met een aan een spraakgebrek gerelateerd probleem: slissen, letters niet kunnen uitspreken, dialect etc. Zij zijn niet of slecht te verstaan zonder ondertiteling. Onbegrijpelijk.[2] 
Schrijfwijzen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 27 jan. 2018 Youp reageert op ’pisnicht’ commotie
  2. de Telegraaf 28 dec. 2017 ’Onverstaanbaar’