NOS

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

logo van de NOS
Uitspraak
Woordafbreking
  • NOS
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord NOS
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de NOSv

  1. (media) samenwerkingsverband en coördinatieorgaan van de publieke omroep
    • Ruim 1,4 miljoen tv-kijkers stemden zaterdag af op de NOS-uitzending van het traditionele 5 mei-concert aan de Amstel.[1] 
    • Justitie onderzoekt of er een terroristisch motief is. Volgens de NOS wil het Openbaar Ministerie niet zeggen of de verklaring van F. het vermoeden van terrorisme versterkt of afzwakt.[2] 
    • Ook het gebruik van wegwerp-schoonmaakdoekjes moet aan banden worden gelegd. De doekjes, gebruikt om onder meer make-up mee weg te halen, veroorzaken meer dan 90% van de rioolverstoppingen in Groot-Brittannië, weet ook de NOS.[3] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen