Naar inhoud springen

ἀγαπάω

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
praesens aoristus perfectum futurum
actief ἀγαπῶ ἠγάπησα ἠγάπηκα ἀγαπήσω
med/pass. ἠγαπήθην (?)

ἀγαπάω, later: ἀγαπῶ

  1. liefhebben
    «... καθὼς ἠγάπησα ὑμᾶς ἵνα καὶ ὑμεῖς ἀγαπᾶτε ἀλλήλους.[1] »
    ... zoals ik jullie lief heb gehad, zo hebt ook elkaar lief.


  1. Joh. 13:34