aoristus
Uiterlijk
- ao·ris·tus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘werkwoordstijd’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aoristus | aoristi |
verkleinwoord | - | - |
de aoristus m
- (taalkunde) een werkwoordstijd die een perfectief aspect aanduidt
- De aoristus is vooral uit het Oudgrieks bekend, maar de term wordt ook voor andere talen gebruikt.
1. een werkwoordstijd die een perfectief aspect aanduidt
- Het woord aoristus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aoristus" herkend door:
19 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "aoristus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aoristus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be