vuisthandschoen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. Een gebreide vuisthandschoen.
Uitspraak
Woordafbreking
  • vuist·hand·schoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vuisthandschoen vuisthandschoenen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de vuisthandschoenv / m

  1. (kleding) nauwsluitende omhulling voor de hand waarbij de vingers (meestal met uitzondering van de duim) worden samengenomen (in tegenstelling tot een handschoen waarbij elke vinger afzonderlijk wordt omhuld)
    • Ruitenberg: "Wollen handschoenen zijn inderdaad een vereiste. Als het tien graden vriest zeker. Eigenlijk zijn gewone vuisthandschoenen, dus geen vingerhandschoenen, het beste, maar ja dat is weer een nadeel bij het eten, dan krijg je geen dop van een fles." [3]
    • George had een vuisthandschoen en een van de andere jongens had een slaghout en George wist waar hij een bal kon lenen. 
Synoniemen
Antoniemen
Opmerkingen
  • In het spraakgebruik is "want" de gangbare benaming. "Vuisthandschoen" wordt alleen gebruikt om het verschil met vingerhandschoenen te benadrukken. In de laatste voorbeeldzin gaat het kennelijk om een handschoen die geschikt is voor honkbal.

Gangbaarheid

Verwijzingen