verdekken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·dek·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verdekken
verdekte
verdekt
zwak -t volledig

Werkwoord

verdekken

  1. van een dekking voorzien; bedekken, bekleden

Tussenwerpsel

verdekken

  1. vorm van verdikkeme, een bastaardvloek

Zelfstandig naamwoord

de verdekkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord verdek

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen