uitloten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·lo·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitloten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitloten
lootte uit
uitgeloot
zwak -t volledig
  1. getrokken worden bij een loterij
    • In de 116e maandelijkse uitloting van de door het Nederlands Kankerinstituut (NKI) uitgegeven premie-obligatielening is de obligatie met nummer 115192 uitgeloot. Op deze obligatie wordt een premie van een miljoen gulden uitgekeerd. [2] 
  2. niet getrokken worden bij een loterij
    • Al die methoden zijn een antwoord op hetzelfde probleem: populaire scholen in Amsterdam hebben al jaren niet genoeg plek om aan de vraag te voldoen. Daarom worden de plaatsen verloot. Voorheen gebeurde dat op de klassieke manier: elke leerling gaf één school op. Uitloten was pech - dan moest je naar een van de minder geliefde scholen waar nog plek was. Dat overkwam jaarlijks zo’n zeshonderd van de 7.500 achtstegroepers. [3] 
Synoniemen
  1. verloten
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 31 januari 1998
  3. NRC Mirjam Remie 18 maart 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be