trainerscursus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trai·ners·cur·sus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trainerscursus trainerscursussen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de trainerscursusm

  1. (sport) (onderwijs) opleiding tot oefenmeester
     Sneijder heeft de ambitie om na zijn actieve carrière de trainerscursus te gaan volgen.[1]
     "Mijn advies is: doe de trainerscursus in Zeist. In mijn ogen zou hij een ideale jeugdtrainer zijn.[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Sneijder stopt als international na bezoek Koeman” (04-03-2018), NOS
  2. Bronlink Weblink bron “Waar ging het mis met Ibrahim Afellay?” (06-04-2018), NOS