stulp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stulp
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘deksel’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord stulp stulpen
verkleinwoord stulpje stulpjes

Zelfstandig naamwoord

de stulpv / m

  1. (formeel) armoedig woninkje
    • Het gebaar waarmee De Oude Wieder Nemo en Schoonheid zijn huis aanwees had iets koninklijks. 'Ziedaar,' sprak hij. 'Mijn stulp, mijn paleis, mijn krot, mijn woning. Volg mij en maak het u gemakkelijk.' [4] 
  2. (formeel) stolp
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stulpen

stulp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stulpen
    • Ik stulp. 
  2. gebiedende wijs van stulpen
    • Stulp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stulpen
    • Stulp je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen