stuitbeen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuit·been
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stuitbeen stuitbenen
stuitbeenderen
verkleinwoord stuitbeentje stuitbeentjes

Zelfstandig naamwoord

het stuitbeeno

  1. (anatomie) onderste deel van de ruggengraat, de laatste vier vergroeide ruggenwervels
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen