stelplaats

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

stelplaats in Rotterdam
stelplaats voor bussen
Uitspraak
Woordafbreking
  • stel·plaats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stelplaats stelplaatsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stelplaatsv / m

  1. plaats waar bussen en trams geparkeerd staan als ze niet in functie zijn
    • ‘Ik ben gisteren nog een collega van toen tegengekomen. Hij had een vrije dag, maar ze hadden hem toch opgebeld om te vragen of hij wilde werken. Toen hij vroeg welke dienst er openstond, zeiden ze hem dat het er nog dertien waren. Bedenk: elke dienst bestaat uit zes of zeven ritten. Dat zijn dus zestig of zeventig ritten per dag, van die ene stelplaats in Antwerpen, die niet ingevuld worden. Het is een structureel probleem.’[2] 
    • Een jaar lang heeft de oude stelplaats van De Lijn aan de Diestsepoort leeg gestaan maar nu is er weer leven in de brouwerij. De Lijn gaf haar akkoord om de gebouwen open te stellen voor de Leuvense jeugd. En daar zijn die blij mee.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 12 OKTOBER 2017
  3. de Standaard 20 SEPTEMBER 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be