sonar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • so·nar
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels sonar, in het Nederlands aangetroffen vanaf 1949 (zie laatste vindplaats betekenis 1. hieronder) [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sonar sonars
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de sonarm

  1. (scheepvaart) techniek om de plaats van objecten onder water vast te stellen met behulp van teruggekaatst ultrasoon geluid
    • De uitschuring daar, die voorlopig volgens de vooraf gemaakte berekeningen verloopt, wordt eveneens met sonar en met dieptepeilingen in de gaten gehouden. [3]
    • Sonar, de duibootzoekinstallatie [sic!], is tot op honderd meter diepte betrouwbaar, maar de duikboten van het type XXVI varen tot op twééhonderd nieter diepte. [4]
  2. (scheepvaart) apparaat waarmee ultrasoon geluid wordt opgevangen om de plaats van objecten onder water vast te stellen
    • Ik was commandant van de Zeehond. De uitschuifbare sonar stak twee meter uit. We voeren te dicht bij de wal. Ik keek door de periscoop en voelde een lichte trilling: de sonar brak af. [5]
  3. (biologie) wijze waarop dieren de plaats van objecten vaststellen met teruggekaatst ultrasoon geluid
    • Vooropgesteld dat potvissen hun sonar gebruiken tijdens het navigeren, wat wel wordt aangenomen maar nog niet is bewezen, is een andere mogelijke verklaring dat die sonar in ondiep water van slag raakt. [6]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
sonar sonars

Zelfstandig naamwoord

sonar

  1. (scheepvaart) sonar
Overerving en ontlening


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • so·nar

Werkwoord

sonar

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sonar
sonaba
sonado
volledig
  1. onovergankelijk klinken, luiden, geluid voortbrengen
  2. overgankelijk laten klinken, laten horen