skilopen

Nederlands

skilopen

Uitspraak

• Geluid:  skilopen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ski·lo·pen

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  ski zn  en  lopen ww 

Werkwoord

skilopen

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
skilopen	liep ski	skigelopen
klasse 7	volledig

1. (sport) wintersport waarbij men zich met ski's en stokken voortbeweegt

   • De Noorse skibond heeft een opmerkelijke maatregel genomen om de aanhoudende berichten over doping bij onder anderen achtvoudig olympisch kampioen skilopen Björn Dählie te ontkrachten.  
   • De 33-jarige Sachenbacher-Stehle bevestigde gisteren al haar positieve controle, maar kon die naar eigen zeggen totaal niet verklaren. De Duitse behaalde in haar carrière vijf olympische medailles in het skilopen.  

2. (sport) sport/spel waarbij men zich met stokken en ski's op wieltjes voortbeweegt

   • Op het plein voor het prachtige stadhuis doen prins Floris en prins Bernhard mee aan skilopen. Het gaat ze tot de laatste halve meter goed af, dan struikelen ze.  

Synoniemen

• langlaufen

Gangbaarheid

• Het woord skilopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "skilopen" herkend door:

70 %	van de Nederlanders;
77 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.