schuldig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Uitspraak
  • IPA: /'sxɵldəx, /'sxɵldəɣə/
Woordafbreking
  • schul·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schuldig schuldiger schuldigst
verbogen schuldige schuldigere schuldigste
partitief schuldigs schuldigers -

Bijvoeglijk naamwoord

schuldig

  1. (juridisch) verantwoordelijk voor een laakbaar/strafbaar feit
    • Hij was schuldig aan deze vreselijke moord. 
  2. (financieel) verschuldigd
    • U blijft dat bedrag schuldig. 
Uitdrukkingen en gezegden

[2]

  • Het antwoord schuldig blijven/zijn
Een bepaald antwoord nog moeten geven

Bijwoord

schuldig

  1. verantwoordelijk voor een laakbaar/strafbaar feit
     Hoewel ik als vader niet veel had kunnen doen, aangezien ze dit proces vooral met haar vriendinnen verwerkte, voelde ik me toch schuldig dat ik er niet voor haar was op dit indrukwekkende moment in haar jonge leven.[2]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. schuldig op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be