schoonbrus
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schoonbrus (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsxonbrʏs/
Woordafbreking
- schoon·brus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoonbrus | schoonbrussen |
verkleinwoord | schoonbrusje | schoonbrusjes |
Zelfstandig naamwoord
schoonbrus
- (familie) de huwelijkspartner van iemands brus, of de brus van iemands huwelijkspartner
Hyponiemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord 'schoonbrus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.