zwagerin

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwa·ge·rin
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van zwager met het achtervoegsel -in (dat vrouwelijke varianten vormt).
enkelvoud meervoud
naamwoord zwagerin zwagerinnen
verkleinwoord zwagerinnetje zwagerinnetjes

Zelfstandig naamwoord

de zwagerinv

  1. (familie) de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote
Opmerkingen
  • In het Europese Nederlands is deze benaming momenteel verouderd, maar in Suriname wordt zij nog courant gebruikt.
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be