rinkel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rin·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rinkel rinkels
verkleinwoord rinkeltje rinkeltjes

Zelfstandig naamwoord

de rinkelm

  1. plaatje van blik, koper of ijzer waarmee men geluid kan maken; ook wel gebruikt voor een ringvormige deurklopper
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
rinkelen

rinkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rinkelen
    • Ik rinkel. 
  2. gebiedende wijs van rinkelen
    • Rinkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rinkelen
    • Rinkel je? 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen