rinkel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rin·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rinkel | rinkels |
verkleinwoord | rinkeltje | rinkeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de rinkel m
- plaatje van blik, koper of ijzer waarmee men geluid kan maken; ook wel gebruikt voor een ringvormige deurklopper
Afgeleide begrippen
- rinkelbel, rinkelbloem, rinkelbom, rinkelen, rinkellat, rinkelrooien, rinkelspel, rinkeltoon, rinkelwerk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rinkelen |
rinkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rinkelen
- Ik rinkel.
- gebiedende wijs van rinkelen
- Rinkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rinkelen
- Rinkel je?
Gangbaarheid
- Het woord rinkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rinkel" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 91 %