presentje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

drie prinsesjes krijgen een presentje
Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·sent·je
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord presentje presentjes

Zelfstandig naamwoord

het presentjeo

  1. een klein cadeau
    • En om cadeaus te geven, want met een verlanglijst die in totaal 90.000 dollar aan presentjes bevatte, werd er wel een tegenprestatie van de aanwezigen verwacht.[1] 
    • De Rotterdammers werden door de bezoekers wel in het zadel geholpen richting de overwinning. Centrale verdediger Pantelis Hatzidiakos verspeelde de bal na ruim een half uur op klungelige wijze aan Jean-Paul Boëtius, en de buitenspeler van Feyenoord wist wel raad met dat presentje.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 12-MAART-202018
  2. de Telegraaf 11 mrt. 2018
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be