overtreder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

de strijd tegen verkeersovertreders
Uitspraak
Woordafbreking
  • over·tre·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overtreder overtreders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de overtrederm

  1. iemand de de grenzen door de wet gesteld over gaat
    • De overtreder reed 120 km op een weg waar men maar 80 mocht rijden. 
    • Roumen zegt dat gemeenten bij „notoire overtreders” van de wet nog steeds kunnen ingrijpen. Dat regelt het convenant expliciet, benadrukt hij: na drie of vier geslaagde aankopen door de mysterykids kan de gemeente besluiten de betrokken ondernemer uit de overeenkomst te schrappen. [2] 
  2. iemand die de spelregels van een spel tijdens het spelen van het spel niet volgt
    • Na een derde grove overtreding kreeg de overtreder een rode kaart en moest het voetbalveld verlaten. 
Verwante begrippen
Hyponiemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Ingmar Vriesema 21 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be