opdreggen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·dreg·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opdreggen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opdreggen
dregde op
opgedregd
zwak -d volledig
  1. van onder het wateroppervlak weer naar boven halen
     De daders vluchtten op de motorscooter, die de politie later zou opdreggen uit de Kostverlorenvaart - een zwarte Piaggio Beverly. Verscheidene getuigen hadden de mannen zien rijden, de bijrijder met de kalasjnikov tussen zijn benen.[2]
     Ook het opdreggen van lichamen, onder meer na fatale auto- of bedrijfsongevallen, behoort tot het takenpakket.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Maarten van Dun en Paul Vugts
    “Oplossing liquidatie van onschuldige man in West dichtbij” (9 december 2017,), Het Parool
  3. Bronlink Weblink bron
    Dick den Braber
    “Rotterdamse havenmannen van het jaar” (08-03-2017), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be