ontwapenen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·wa·pe·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontwapenen
ontwapende
ontwapend
zwak -d volledig

Werkwoord

ontwapenen [1]

  1. (militair) overgankelijk van wapens ontdoen
  2. overgankelijk weerloos maken
    • Zijn glimlach ontwapende haar volkomen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen