lachebek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- la·che·bek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lachebek | lachebekken |
verkleinwoord | lachebekje | lachebekjes |
Zelfstandig naamwoord
de lachebek m
- iemand (vooral over meisjes) die makkelijk en vaak lacht of giebelt en daarom wat dom wordt gevonden
- ,,Deze show is voor mij heel speciaal, zegt de lachebek, die meermaals meedeed aan het Eurovisie Songfestival. ,,Op het podium staan met deze show voelt als een cadeautje. Voor mij, maar vooral voor de mensen in de zaal. Alle ervaringen komen in het theater bij elkaar. Natuurlijk wordt het ook spannend. Want ze leren mij nóg beter kennen. Maar dat past wel bij mij.[2]
- ‘Iedereen weet dat ik een lachebek ben. Ik was gisteren en eergisteren al en vandaag doe ik verder.’[3]
Verwante begrippen
Vertalingen
1. iemand (vooral over meisjes) die makkelijk en vaak lacht of giebelt en daarom wat dom wordt gevonden
Gangbaarheid
- Het woord lachebek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lachebek" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 18-09-2015
- ↑ De Standaard 26/05/2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be