heffer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hef·fer
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van heffen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heffer | heffers |
verkleinwoord | heffertje | heffertjes |
Zelfstandig naamwoord
de heffer m
- apparaat waarmee je iets omhoog kunt brengen
- Hij ontwierp een transparante duikershelm om onder water onbelemmerd om je heen te kunnen kijken, wilde tegen muren lopen met magnetische schoenen en met zijn ‘Heffer’ op een schijf boven een tafel zweven. [2]
- lift
- Dat leidt er toe dat af en toe op verschillende niveaus mensen de lift uit moeten én er snel weer in voordat de deur zich automatisch sluit en het vooraf ingetoetste hoog-laag parcours vervolgt. Vooral tijdens de spits, de lunch, kan het druk zijn in de electronisch aangestuurde heffer. Een stief kwartiertje ben je zo onderweg.Brandalarm [3]
- iemand die te vaak het glas heft
Synoniemen
- [2] elevator
- [3] zuiplap, zatlap, zatladder, pimpelaar, kannenkijker, dronkenlap, dronkaard, drinkebroer, drankzuchtige, drankorgel, alcoholverslaafde, alcoholist, alcoholist, nathals, zuipschuit
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'heffer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heffer" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Lex Veldhoen 21 augustus 2013 Het huis van de moderne Leonardo
- ↑ De Telegraaf 25 sep. 2015 Pollepels
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be