eigenaardig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·gen·aar·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘een eigen karakter dragend’ voor het eerst aangetroffen in 1764 [1]
  • Samenstellende afleiding van eigen en aard met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eigenaardig eigenaardiger eigenaardigst
verbogen eigenaardige eigenaardigere eigenaardigste
partitief eigenaardigs eigenaardigers -

Bijvoeglijk naamwoord

eigenaardig [2]

  1. afwijkend van wat normaal is
    • Die auto heeft een eigenaardige kleur. 
     Na een lange dag was er niks fijner dan Coppertone onverwachts tegen te komen en van zijn vreemde combinatie te genieten. Het was een eigenaardige zestiger met een Chriet Titulaer-baard, gehuld in een rok.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen