droevig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

droevige moeder met haar dode zoon op haar schoot
Uitspraak
Woordafbreking
  • droe·vig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen droevig droeviger droevigst
verbogen droevige droevigere droevigste
partitief droevigs droevigers -

Bijvoeglijk naamwoord

droevig

  1. verdriet hebbend
    • De arts troostte de droevige familie na het overlijden van het jonge kind. 
  2. verdrietig gevoel veroorzakend
    • Ik moet altijd huilen bij droevige films. 
Synoniemen
Hyponiemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Bijwoord

droevig

  1. treurig
    • Zijn vertrek stemt ons droevig, maar hij is een vrij mens en kan gaan en staan waar hij wil.'[2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. droevig op website: Etymologiebank.nl
  2. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 115
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be